‘Ik heb laatst geprobeerd om de regels die blijkbaar gelden in de cultuursector als het gaat om beloning van de professionals in te zetten toen ik brood kocht bij de bakker bij mij om de hoek. Ik bestelde een boerenwitje, de bakker noemde het te betalen bedrag ... maar ik stelde voor dat ik, als ik dit brood gratis mee mocht nemen, aan iedereen zou gaan vertellen hoe lekker zijn brood wel niet is en dat dit hem absoluut klanten op zou leveren. Win win dus. De bakker keek een moment verbaasd en lachte me daarna vierkant uit, terwijl hij mij het brood terugpakte’, aldus cultuurwoordvoerder Koen Boswinkel tijdens de raadsvergadering van 4 juli jl. 

Iedereen voelt aan hoe dit schuurt, maar helaas is het wel een praktijk die vaak voorkomt in de cultuursector. Tegelijkertijd zouden we het nooit in ons hoofd halen om de bakker diezelfde vraag te stellen. Van culturele makers wordt echter nog regelmatig verwacht om een of andere reden dat zij niet moeilijk doen als er gevraagd wordt om voor niks of heel weinig hun dienst of kunst te leveren. Ondertussen wordt de inkomenspositie van culturele makers als kwetsbaar en zorgwekkend gezien. Dit blijkt uit een rapport van de Sociaal Economische Raad. Daarnaast deed minister Van Engelshoven vlak voor de zomer een oproep aan overheden dat zij hun verantwoordelijkheid moeten pakken als het gaat om redelijke beloning voor culturele makers.  Mede daarom diende GroenLinks, samen met PvdA, tijdens de raadsvergadering van 4 juli een motie in bij de behandeling van het nieuwe beleid op het gebied van cultuureducatie. In deze motie riepen wij het college op om bij de uitwerking van dit beleid scherp te zijn op redelijke beloning voor de aanbieders.

Koen Boswinkel: ‘het is belangrijk dat de aanbieders van cultuureducatie een redelijke beloning krijgen voor het zinvolle werk dat ze doen. Door als gemeente Deventer daar zelf ook actief naar te vragen, laten we zien dat we deze aanbieders en het werk dat zij doen serieus nemen. We erkennen ze dus als professionals. Met deze motie hebben we het college opgeroepen om in gesprek met de aanbieders te gaan over hoe een redelijke beloning goed vorm te geven in de subsidievoorwaarden.’